Het kleine huisje zag er vervallen uit. Het stond volgens mij ook al een tijdje leeg. Ik kwam er iedere dag langs op weg naar Elst. Een oude boerderij, waarschijnlijk al gebouwd in de vorige eeuw. Het huis heette "De lindeboom". Genoemd, denk ik, naar zo'n boom die in de omgeving zal hebben gestaan.
Maar op een dag is "De Lindeboom" weg en gaapt er een groot gat langs de Rijksweg-Noord. Enige weemoed overvalt mij. Het was geen mooi huis, noch was het gunstig gelegen. Maar het zal ongetwijfeld generaties lang beschutting hebben geboden. Het zal een thuis zijn geweest voor menigeen. Een stukje grond er omheen, dat later doorkruist werd door een spoorlijn.
Als de grijze muren konden spreken, spraken zij van lief en leed, van zorgen in oorlogstijd, van zorgen over de opvoeding van kinderen, van vreugde over nieuw leven, van vragen bij de toekomst van Elst, Nederland en de wereld.
Waarom moest het weg? Was het vervallen, niet meer op te knappen? Moet het plaats maken voor een ander huis?
Er gaapt een groot gat langs de weg. Slechts de groene brievenbus verraadt dat er hier een huis heeft gestaan.
De tand des tijds knaagt aan ons allen.
Geen mens die het lang houdt.
Eens zullen wij allen vallen
omdat zelfs geen huis voor de eeuwigheid is gebouwd.
Richard de Keyzer,
Elst, 1992