Uit vuur en ijzer, zuur en zout,
zo wijd als licht zo eeuwen oud,
uit alles wordt een mens gebouwd
en steeds opnieuw geboren.
Om ijzer in vuur te zijn
om zout en zoet en zuur te zijn,
om mens voor een mens te zijn,
wordt alleman geboren.

Om water voor de zee te zijn,
om anderman een woord te zijn,
om niemand weet hoe groot en klein,
gezocht gekend verloren.
Om avond- en morgenland,
om hier te zijn en overkant,
om hand in een andere hand,
om niet te zijn verloren.

Om oud en wijs als licht te zijn,
om lippen water, dorst te zijn
om alles en om niets te zijn
gaat iemand tot een ander.
Naar verte die niemand weet
door vuur dat mensen samensmeedt,
om leven in lief en leed
gaan mensen tot elkander.